direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Bedrijventerrein Tradepark 58 2012
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2011025-e001

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Functie

De voor ´Bedrijventerrein´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven en kantoorachtige bedrijvigheid die zijn genoemd in Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 2 en met 3.2, tot de maximaal toegestane categorie zoals per bestemmingsvlak is weergegeven;
    • 1. met uitzondering van:
      • inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder, en;
      • inrichtingen vallende onder artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. risicovolle inrichtingen alleen zijn toegestaan, die bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
  • b. opslagen en installaties uit het onderdeel ´Opslagen en Installaties´ van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - opslagen en installaties zijn toegestaan, voorzover passend binnen de toegestane milieucategorie zoals bepaald in sub a van dit artikel;
  • c. bouwwerken van algemeen nut.
3.1.2 Bijbehorende voorzieningen

De voor ´Bedrijventerrein´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. kantines en restauratieve voorzieningen;
  • b. kantoorruimten;
  • c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen zijnde maximaal 20% van de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwperceel met een maximum van 100m2;
  • d. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • g. tuinen en erven;
  • h. objecten voor beeldende kunst;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 3.1.1 genoemde functies.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Bestaande bebouwing welke krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak overschrijden;
  • c. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven maximum;
  • d. het bebouwingspercentage mag niet minder bedragen dan 50% van het bouwperceel;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven maximum;
  • f. het kantoorgedeelte van het bedrijf dient aan de wegzijde te zijn gesitueerd, waarbij bij de ligging aan twee wegen geldt dat het kantoor aan de zijde van de voor de ontsluiting van het gebied belangrijkste weg dient te liggen.
3.2.3 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 5 m;
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen in het onbebouwd erf niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in het bouwvlak en in het erf niet meer bedragen dan de maximale toegestane hoogte voor de gebouwen en in het onbebouwd erf niet meer dan 2 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 3.4.2, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.2 met betrekking tot het minimale bebouwingspercentage, zulks tot 25% per bouwperceel;
  • a. het bepaalde in 3.2.2 met betrekking tot de maximale bouwhoogte tot maximaal 16 meter voor wat betreft de percelen waar een maximale hoogte van 12 meter is toegelaten;
  • b. het bepaalde in 3.2.4 voor de hoogte van erfafscheidingen in het onbebouwd erf, zulks tot een hoogte van maximaal 3 m;
3.4.2 Voorwaarden

Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:

  • a. dit vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering, de bedrijfspresentatie, de constructie of verschijning van het gebouw of de aard van het bedrijf noodzakelijk is;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
  • d. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • h. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • i. zulks verenigbaar is met het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan genoemd in 3.1;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als geluidshinderlijke inrichting of risicovolle inrichting;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten, anders dan bedoeld in 3.1.2 sub b;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in 3.1.2;
  • f. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • g. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • h. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • i. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
3.5.2 Binnenplans afwijken t.b.v. milieucategorie

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.1.1 sub a voor de uitoefening van een bedrijf of een activiteit die/dat niet voorkomt in de tot het plan behorende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die/dat naar aard en invloed op de omgeving overeenkomt met de toegelaten milieucategorieën;
  • b. het bepaalde in 3.1.1 sub a voor de uitoefening van een bedrijf of activiteit die/dat in de bijlage Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten is vermeld in een categorie die niet is toegestaan op het betreffende perceel, tot maximaal één hogere categorie dan is weergegeven voor dat perceel, mits door of namens de aanvrager of andere betrokkenen gemotiveerd wordt onderbouwd dat:
    • 1. het bedrijf/de activiteit naar aard en omvang passend is in de omgeving;
    • 2. het bedrijf/de activiteit uit milieutechnisch oogpunt inpasbaar is;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.